Beschrijving van het leven van

Jan Ages Walta, geb. 20-09-1867 in Workum, overl. op 08-10-1962 in Workum (95 j.oud), en

Sybrigje Andringa, geb. 31-10-1866 in Baarderadeel, overl. op 11-11-1956 in Workum (90 j.oud).

Geschreven door hun oudste zoon Age, geb. 26-05-1894 in Workum, overl. op 07-11-1983 in Workum (89 j. oud).

Workum, 10 maart 1982.

Beschrijving van het leven van mijn ouders vanaf hun trouwen tot hun overlijden. Doordat wij jaren naast hen gewoond hebben en iedere avond bij hen kwamen, zijn de eerste jaren van hun trouwen ons meerdere malen herhaald, zodat dat wel betrouwbaar is.

Op 13 mei 1893 trouwden Jan Walta, geboren 20 september 1867 in Workum, van beroep boerenknecht te Heeg en Sybrigje Andringa, geboren 1 oktober 1866 te Baarderadeel, boerenmeid te Heeg. (note: in de geboorteakte van Baarderadeel (akte 141) staat toch echt dat ze geboren is op 31 oktober 1866, dus dit zal mogelijk een schrijffout van Age zijn. IC).

Ze kwamen te wonen in Workum, hoek Dwarsnoard, nu plein voor de oude Ludgerusschool. Met zijn vijven in een huis.

Op 2 mei 1894 vertrokken ze naar de Nonnestrjitte, voorkamer van het huis waar nu (in 1982) B. Zwaga woont (no.9).

Op 26 mei 1894 werd daar hun eerste zoon Age geboren.

Op 12 mei 1896 werd hun dochter Trijntje geboren, we noemden haar steeds Tine.

Op 12 mei 1898 vertrokken we naar de Begine (Plaatssteeg), waar nu de schoenwinkel van Wouda is (no.20). Daar werd op 3 april 1899 Willem geboren en op 20 januari 1901 kwam onze zuster Jansje ter wereld. In mei 1903 vertrokken we naar de Aldedyk, waar vader melkvaarder werd. In 1904 op 25 september werd daar Seakle geboren. In september 1907 vertrokken we naar Langel bij Worringen in Duitsland. Daar werd op 31 maart 1909 onze jongste broer Eduard geboren. In datzelfde jaar 1909 vertrokken wij op 15 mei naar Niederbolheim en daar bleven we tot 15 mei 1912. Toen kwamen we weer in Workum aan de Nonnestrjitte terecht, in het huis dat vader in 1911 had gehad. Later zijn ze 3 huizen verhuisd, waar J. van der Veen nu woont (no. 5) tot 1925.

Daar vandaan zijn ze naar het oude Gertrudis gegaan, waar ze hun laatste levensdagen hebben gesleten. Moeder kwam op 11 november 1956 te overlijden en vader heeft haar nog 5 jaar overleefd en is 4 november 1962 op 95 jarige leeftijd overleden.

Op 27 mei 1919 ging hun zoon Age trouwen met Minke Graafsma.

Ze kregen geen kinderen.

Op 27 mei 1924 trouwde hun dochter Jantje met Johan Jorna, politieagent, eerst in Delft, later in Dieren. Zij kregen 4 jongens en een meisje.

In 1926 trouwde Willem met Neeltje van Vliet. Hij was kaasboer in Dordrecht.

Zij kregen 2 jongens.

In Augustus 1932 trouwde Tine met Dirk Polder, slager in Sneek. Hij was weduwnaar en had al 5 meisjes en 1 jongen. Ze kregen samen nog 4 jongens, waarvan 2 jong zijn overleden.

Op 27 april 1942 trouwde Seakle met Cato Conens. Hij boerde met mij, zij was fotograaf. Ze kregen 13 kinderen, 4 jongens en 9 meisjes.

In 1943, op 3 maart, trouwde Eduard met Toos Thiel in Zutphen. Hij was bakker.

Ze kregen 1 jongen en 3 meisjes.

Hiermee is dan de familiestamboom zo'n beetje afgesloten en gaan we vervolgens vader's werkzaamheden na.

Getekend, Age Walta.

Nu iets over de werkzaamheden van vader.

In januari 1893 werd in het openbaar publiek bij opbod verpacht de gemeentereiniging van Workum. Hoogste bieder was Age (schrijver's grootvader, 1837- 1917), diens broer Thijs (1845 – 1918) en Jan Walta (schrijver's vader, 1867 – 1962). (De Walta's waren alle drie geboren Workumers. Vader en moeder dienden beide in Heeg, moeder kwam van Mantgum).

De laatste om als voorman te werken. Omdat hij voorman was, was zijn loon

f 6,50 per week. Het andere personeel kreeg f 6,--. De uitgaven bestonden uit het te betalen loon, onderhoud van de privaattonnen (poepdozen), pramen (boten), karren, enz. De inkomsten moesten gehaald worden uit de verkoop van de kompost.

De werkzaamheden waren het ophalen van de privaattonnen, het ledigen van de asvaten (van kolenkachels), het schoonhouden van de straten en opslagen (slootjes die naar de hoofdstraat liepen, doch nu allang gedempt zijn). Voor die privaattonnen waren twee vaste mannen voor het ophalen. En die as door vader maar die had er wel hulp bij, want toen was er wel gas, maar dat was voor straatverlichting en etalages, maar gewoon in huis was het niet en om te koken helemaal niet. Zwarte brand was er ook nog niet. Er waren hier altijd 4 of 5 vaste turfschippers het hele jaar door en in de herfst, na het moddervaren, haalden al die schippers ook een vracht turf. Al met al was er het hele jaar door veel as op te halen, wat dan met de inhoud van de privaattonnen werd vermengd tot kompost, die dan weer verkocht moest worden in de buurt van Stadskanaal waar vader de boer op trok om het te verkopen. Dan was hij zo'n dag of drie op reis.

Ter verduidelijking: Eerder genoemde Age was mijn grootvader en Jan mijn vader. Ze hadden beide geen cent (stille vennoten). Thijs was vader 's oom, hij was kruidenier/ bruggedraaier/ paardeslager. Hij had een mosterdmalerij en in de winter lijnkoeken te koop. Hij werd nu financier/ administrateur/directeur van de gemeentereiniging. Al met al een handige knaap.

Op die reis had vader een vaste boer waar hij dan zijn thuis had en die hem dan ook wel wat wegwijs maakte. Die verkoop lukte steeds wel aardig. Ze hadden een raming om jaarlijks 500 last (een last is 1,8 ton) te produceren, wat ook wel lukte. Die turfschippers, eerder genoemd, haalden hun turf ook uit die buurt en namen dan heen kompost mee en terug turf. Zodoende hadden die dan beide keren vracht.

Zo te zien was alles goed verlopen, doch door de slechte toestand van de overgenomen inventaris had dit zoveel onkosten meegebracht dat ze aan het einde van de eerste vijf jaar met een nadelig saldo moesten sluiten.

Toen er weer openbare verpachting kwam, hadden ze een bedrag afgesproken. Toch was oom zijn grootste rivaal nu ook weer zijn tegenstander en ging hij nogal wat boven het af gesprokene uit. Ze werden weer hoogste voor de tijd van 5 jaar, waar ze dan ook allen wel weer mee waren ingenomen. Nu kwam echter een heel andere tegenvaller, namelijk de kunstmest kwam tevoorschijn, wat de verkoop en de prijs van kompost nogal belemmerde.

Dat maakte de verkoop van kompost er voor vader niet prettiger op, zo heeft hij ook al eens drie schepen kompost publiek moeten verkopen. Het einde van dit alles bracht met zich mee dat ook nu weer het saldo nadelig was. De lonen waren de laatste 5 jaar met 50 cent verhoogd. Vader verdiende toen f 7,00.

De verhouding in de directie scheen echter goed te wezen, ondanks 2 x 5 jaar met verlies. Zij vroegen toen de gemeente onderhands in te huren en in plaats van te betalen f 600,-- jaarlijks, van de gemeente te ontvangen. Deze had daar geen oren naar en wou het zelf doen. Een paar jaar later kwam een raadslid hierover met pake (Fries voor grootvader) praten.

Hij zei: "Wilden jullie dat voor f 600,-- doen?" "Ja", zei hij, "moet er nu soms een 1 voor die 6?". "Och", zei hij. Toen was het daarna maar afgelopen.

(Over de hoogte van de pachtprijs en de kompost werd nooit gesproken, ook niet hoe groot het nadelig saldo was. Hun verhouding was goed, kascontrole was wel een heel groot bewijs van wantrouwen. Misschien wel mee omdat de leerplicht pas in 1900 in werking trad en er nog vele analfabeten waren).

Einde gemeentereiniging en vader stond na 10 jaar aannemer/voorman als werkeloze op straat op 12 mei.

Ja, nu eens iets over die verschillende malen genoemde 12e mei.

Op die 12e mei werd feitelijk alles toen afgesloten, de boeren gingen op die dag naar de nieuwe boerderij. Het personeel -dat was toen nog al wat- een boer met 1 vaste arbeider, een 'grut en lyts feint en grut en lyts faam' was geen wonder. Die accoordden zoals men ook wel in de boeken leest voor januari of ze bleven of weer veranderen van baan, doch die verandering kwam pas op 12 mei.

's Morgens bij de oude en 's avonds bij de nieuwe boer weer melken. Met verhuizen ging dit idem dito. Vele woningen moesten met 3, ja soms 4 en 5e gedeeld worden, waardoor men ook veel massaal te doen kreeg. Noem alleen maar w.c. en niet te vergeten regenwaterbak. Velen verhuisden ieder jaar. Voor 25 cent praamhuur, 10 cent witkalk en 15 cent blank vernis hoopte men dan weer op rozen te zitten, doch al spoedig bleek dat ook deze rozen doorns hadden. Dan maar weer uitzien naar de volgende 12e mei. Nog een stukje ellende was naar men beweerde dat het op 12 mei steeds regende. Of dat waar was weet ik niet, misschien weet Pelleboer (bekende weerman op TV) daar meer van. Wij hadden aan de Nonnestrjitte en in de Begine een vrije steeg en een of twee bejaarde medebewoners, die voor ons altijd goede oude buren zijn gebleven.

Ontspanning.

De laatste 2 jaar dat vader bij de boer was, kocht hij met een zoon van de boer een schaakspel met de spelregels, en zij samen aan het schaken. Toen vader weer in Workum kwam wonen, werd hij lid van de R.K. Schaakclub Advendo en ontdekte dat hij veel beter kon schaken dan hij meende. Op een wedstrijdmiddag die om half twee begon, moest hij 's avonds om half elf nog een spel om de eerste en tweede prijs spelen. Nu, dat was voor een buitenman te lang en hij zei: "Ik zie geen stuk meer". Doch na veel aandringen moest dit toch doorgaan en werd hij tweede: een zilveren knipmesje.

Niks voor moeder, dat hebben ze toen geruild voor een kruis met beelden onder een glazen stolp, waar ze hun huis tot hun einde mee opgesierd hebben.

Ook weet ik nog dat er drie jonge mannen bij ons kwamen om te leren pandoeren.

Nu, dan kwam er voor de kinderen van slapen niet veel terecht.

Bij onze buurman Huitema in de Begine was een Thomas Genee in de kost. Deze man was door een heel erg familiegebeuren in een inrichting terecht gekomen. Daarna was hij bij buurman in de kost en werkte hij zo wat aan de boterfabriek Emmakade.

Op een zondagmiddag voor we met vader, moeder en de rest zouden gaan wandelen, riep Thomas: "Berntsjes, is heit ek thús?" "Ja". Thomas: "Zou hij ook willen schaken?". "Wij zullen wel vragen", antwoord je Thomas. Niet leuk voor moeder, doch ze had het best voor die man over. Maar hij zat dan met de hand aan het hoofd en zei geen woord, en maar schaken, tot een uur of acht. Maar diezelfde Thomas is opgeknapt en is zijn leven lang een huisvriend gebleven.

Einde ontspanning.

Toen de reiniging op 12 mei geëindigd was, ging vader de volgende dag een schuit met koemest meeladen voor Holland. Dat duurde drie dagen. Toen hij na afloop hiervan zich gewassen had en het avondeten op had, weet ik nog goed, ging ik met hem in de plaatssteeg op de leuning van de brug zitten, en heb later wel gedacht dat hij het toen wel moeilijk heeft gehad en gedacht moet hebben: wat nou?

Terwijl wij daar zaten, kwam een man de steeg in lopen en zei: "Jan, kan ik je even spreken?" "Ja, kom maar mee naar binnen". Die man was een Hoekema en wou naar Duitsland. Hij was melkvaarder en wou zijn huis, de melkschouw (= boot) en de goodwill aan vader overdoen voor f. 1000,--. Ze gingen voorwaardelijk akkoord, want aan die fabriek voer men voor de boeren, dus die moesten het goedvinden en dan moest er om geld gezocht worden, want banken zoals nu waren er niet. Wel had vader een vrouw die wel een sok had waar iets in zat. Enfin, alles liep gesmeerd en zo konden wij een paar dagen later naar de Aldedyk vertrekken.

Ja, nu eerst eens over de sok van moeder en hoe daar wat in kwam. Moeder was zuinig, maar niet krenterig. Haar systeem was: goed eten en drinken en schoon en netjes voor de dag komen, en wanneer ze dat kon bereiken met

f. 6,25 werd er secuur een kwartje in de sok gestopt en dat kwam er niet weer uit. Ook vader in zijn functie had wel eens een meevaller. Doordat hij de hele stad iedere dag doorkwam werd hem wel gevraagd: Walta, wil je dit of dat even voor mij doen en och dat gaf ook al weer wat. Daar vader 's morgens voor zeven uur niet kon beginnen de as op te halen, ging hij in de hooitijd ook wel bij een boer een paar wagens hooi opladen en 's middags wanneer zijn werk het toeliet in de hooiing. Ik mocht dan wel mee. Op zondag was hij vrij, ging hij 's middags voor een ander melkvaren. Ook dan mocht ik mee. Dat gaf dan 1 gulden. Zo wist moeder toen ze een paar jaar getrouwd waren een tweedehands naaimachine te kopen voor f. 27,-- en direct te betalen. Feitelijk twee wonderen: ten eerste kwam het zelden voor dat een arbeidersvrouw een machine had en nog zeldzamer dat ze 27 gulden in huis had. Hiermee kon ze haar eigen naai- en verstelwerk doen, doch naaide ook voor andere gezinnen ondergoed en verdiende de kostprijs spoedig terug.

Doordat het sparen nogal veel met dubbeltjes en kwartjes ging, heb je, al ging het over 10 jaar, toch niet zomaar f. 1000,--, doch wel een mooi begin en kreeg vader de rest van een kennis op goed vertrouwen te leen en kon de zaak doorgaan.

Op een morgen, zo 17 - 18 mei kwam vader met een praam achterhuis om hun huisraad en gezin naar hun nieuwe woning en werkzaamheden te vervaren.

Ik moest toen naar school in de Begine, nu muziekschool (intussen bibliotheek) en Tine naar het Noard waar nu de Noorder Sociëteit (oude St. Ludgerusschool) is. Een trommeltje met boterhammen mee naar vader zijn zuster Anschje (ook geschreven als Anskje) waar nu H. Visser de loodgieter woont, of de andere week naar moeders broer Eeltje aan het Houtmolestreekje. Na school om 4 uur ging ik Tine ophalen, onze nieuwe toekomst tegemoet. Ja, wij waren ook al hele mensen, want met 10 dagen werd ik al 9 jaar en Tine 7. Vanaf het Noard was het ruim een uur lopen en bij ons kwam er ook wel eens een kwartier bij. Met grote verwondering kwamen we dan ook in onze nieuwe woning. Nou ja, hij was wel 100 jaar oud, toch ruim en in goede staat van bewoning en wat een groot erf! En dan die melkschouw van vader. Als ik daarin bij het roer zat, voelde ik mij groter dan Michiel de Ruyter, die voer tenslotte met andermans boot en wij met onze eigen boot. Op woensdagavond en zaterdags mocht ik dan wel mee en zag dan bij de fabriek ook die andere boten.

Wij hadden een sprietzeil, al die anderen een gaffelzeil. Begon ik al gauw vader te vragen: kunnen wij dat ook niet hebben, en dat gelukte me ook. Toen graag een fok, maar dat is me niet gelukt, wel een wimpel op de mast, doch die raakte er vaak af.

Nu de nieuwe omgeving waar we terecht waren gekomen. Vader voer voor de fabriek van Tjebbes en Co. aan de Emmakade, nu pottebakkerij (De Boer). Nam van 5 boeren de melk mee, waarvan 4 lid van de Ned. Hervormde kerk en 1 Katholiek, bij wie vader veel gemolken heeft en bij ons over de brug een Elgersma. Deze kwam daar ook toen wij kwamen. Hij was mede oprichter van de Coöperatieve fabriek en was Gereformeerd.

Een joviale kerel, doch viel bij de andere boeren niet zo best in de smaak, omdat hij én Coöperatief én Gereformeerd was. Doch vader kwam wel bij hem en hij bij ons te schaken, ze konden geweldig opschieten. Over die brug langs de vaart woonde een Rooms Katholiek gezin, was toen boerenarbeider, werd later ook melkvaarder. Daar waren we wel op aangewezen, R. en Teake de Jong en werden Teake Rees genoemd, laatste was de vrouw's naam. Die hadden een groot gezin, 3 kinderen waren ouder dan ik, 2 dienden al en 1 van mijn leeftijd. Ook was er een meisje van Tine haar leeftijd. De kinderen van onze buren gingen allemaal naar de school met de Bijbel en onze jongens naar de Begine en de beide meisjes naar het Noard bij de zusters.

Zondags begonnen de Ned. Hervormde en Geref. Kerken om 9 uur en de RK Kerk om half tien. De boeren reden met paard en wagen, doch wij moesten lopen. Vader en moeder gingen om de andere zondag omdat er ook klein grut thuis was. Wanneer moeder ging, dan liepen die 2 vrouwen logisch heen en terug dat eind samen. 's Winters met eenmaal varen, gingen ze om de andere zondag bij elkaar te kaarten. Waren onze ouders naar hun, dan moesten Tine en ik oppassen. Ook kwamen de andere buren 's winters over te koffiedrinken, zo'n stuk of 4 boeren met hun vrouwen. Dan moest ik naar Hiemstra, zo'n winkeltje, om een fles Brandewijn voor 80 cent te halen en stonden de volgende morgen 5 lange Goudse pijpen in een stander met de naam er op voor het volgende jaar.

De eerste zomer gingen vader en moeder beide bij eerder genoemde Van der Werf, RK boer melken, toen was hun inkomen wel een heel verschil. Dat melkvaren deed 12 gulden per week in de zomer, in de winter met 1 keer varen 9 gulden. Met melken werd f 2,50 verdiend per week. Ook ging vader 's middags wel in de hooiing en hij hielp ook wel met mestladen en uitstrooien.

Zoals ik schreef, hadden we een groot erf. Vader kocht een schaap voor f 16,--.

Nu hadden we zelf melk en ook schapekaas, wat een geluk, want we zaten wel midden in de boeren, doch die leverden liever de melk aan de fabriek (hoeveelheid). Doch na verloop van tijd ging het kreng dood, daar zat je weer, maar vader kocht gauw weer een ander. Ook die ging weer dood. Nou, zei moeder, nu heb ik mooi 16 weken gemolken voor 2 dooie schapen.

Toen we daar buiten woonden kwam al gauw eerder genoemde Thomas Genee eens kijken. Dit was echt wat voor hem. Hij sprak met vader: "Wat een fijne gelegenheid hier om kippen te houden, ze kunnen hier loslopen. In de stad zijn vele kippen vast in een hok, die voer vreten en voor een prikje te koop zijn. Die zijn hier zo weer beter. Zullen we dat samen doen? Ik koop de kippen en jullie geven ze onderdak en verzorgen ze. Voor die verzorging en onderdak krijgen jullie een gulden per week, de rest doen we samen." Aldus werd besloten en hebben we tijden gehad dat we 160 kippen hadden. De eieren werden schoongemaakt en gestempeld, donderdags naar de Leeuwarder beurtschipper gebracht voor de VPN en 's zaterdags ging ik de lege kist en het zakje met geld, de opbrengst van de eieren weer ophalen.

's Morgens om ongeveer half zeven was vader dan met de boot dicht bij huis, om half acht moesten wij naar school. Ja, het was een uur lopen en dan... wij waren 7 en 9 jaar en daar waren meer kinderen, dus werd er niet altijd doorgelopen. Om 7 uur kwam er een collega van vader langs en die vroeg ik: "Jelle de Vries mag ik meevaren?" "Ja jonge, stap maar gauw in." Een aardige man was dat. Zo'n jongen bij je was een heel gemak, want bij trekken kwam de lijn door de brugleuning en viel later weer in de schouw en maakte die jongen hem weer vast. Je kon maar doorlopen en er waren drie bruggen op dat stukje en men moest 6 maal dat roer anders vastmaken als je alleen was..

Dan kwamen wij samen aan de fabriek, terwijl vader dat gemak had gemist. Het duurde niet lang dat vader zei: "Als je toch niet anders wilt, kun je ook wel met mij varen, al hoe jong je ook nog bent." Wanneer weet ik niet, doch op een avond bij ruw weer zei vader: "Je mag vanavond ook wel meevaren." Dat werd al gauw gewoonte. Zo was ik 's morgens half zeven los, ruim acht uur klaar, wat boodschappen en dan naar school. Vier uur uit school, een uur naar huis lopen, warm eten en dan weer varen tot negen uur. Veel kinderspeeltijd bleef er niet over, maar ik had hier veel plezier in.

Zo ook op 25 september 1904, wij waren bij Elzenga, vader zette de weibussen er uit en zei tegen mij: "Maak jij de boel maar af", en holde naar huis. Toen ik klaar was, werd ik naar de buren gestuurd waar de andere kinderen al waren. En maar wachten, wat was het allemaal vreemd. Toen we later thuis kwamen, hoorden we dat we een broertje hadden gekregen. Nu, dat was een feest, zijn naam was Seakle.

"Ja", zei vader, "ik zet de weibussen bij Van der Meer en Van der Werf er uit en dan moet jij naar Smits en Couperus varen (aan de Bloksloot) en dan vaart Ruurd vanavond met je". Deze had nog nooit gevaren en toen we tussen die beide bruggen voeren - hij trok - reed vader met buurman zijn kapwagen met de oude bles er voor en de baker en baby achterin ons voorbij voor de doop. Toen voelde ik mij echt kapitein.

Wat een kinderlogica niet?

In april 1907 kwam oom Eeltje, moeders broer met gezin afscheid nemen bij ons, want hij ging naar Duitsland. Later schreven ze hoe geweldig ze het daar hadden. Ze konden gemakkelijk 12 gulden per week opzij leggen, hetgeen vader zijn basisinkomen was.

Bij harde noordenwind was het laag water en konden we vanwege de droogte in de Bloksloot niet varen. Dan brachten Van der Meer en Van der Werf de melk bij de brug en Smits bij Elgersma. Zakte de wind, dan kwam het water weer terug en gingen we weer hun melk van de gewone plaats halen. Zo ook de zaterdags kon het weer, doch we hadden reparatie aan de schouw gehad, zodat we half één pas thuis kwamen. "Nou", zei vader, "we zijn nu zo laat, ze zijn het gewoon, we laten het zo maar." Alles ging goed en zondagmorgen gingen we weer de Bloksloot in. Toen we echter bij Van der Meer aankwamen, stond deze klaar en dat was van dik hout zaagt men planken. We waren er beide beduusd van. Hij had een spijker in een paal geslagen en wanneer deze in het water was, konden we wel varen. Hij zei dat hij zijn melk nooit weer bij de brug bracht en die van Van der Werf mocht ook niet weer op zijn land gelost worden. Nu, dan kon men de boel wel inpakken als hij dat doorzette.

Bij Elzinga stond moeder met een broodje voor ons klaar. "Nou", zei vader, zo en zo "Sieb, wat seisto, sille wy ek mar nei 't poepelân?" "My goed hear", zei moeder. En 's middags in Hepkema's krant nakijken. Er werd een familie gevraagd. Verder weet ik alleen dat toen alles met sneltreinvaart verliep. In die week werd het huis en varen overgedaan aan S. Hiemstra, 5 schapen ongezien verkocht, een knecht (A. Sierkstra's neef) gehuurd en de volgende maandag vertrok vader met Age S. naar Duitsland om te zien of alles wel in orde was voor het gezin over kwam. Ik zou eerst die opvolger wat inwerken en in de week kwam bericht dat het gezin maandag moest overkomen. Zaterdags kwam Thomas Genee met een praam van Workum om de huisraadkisten die hij al eerder had gebracht en die naar Duitsland moesten, plus de rest, kabinet, kachels en zo meer, wat naar Workum moest, samen met Teake de Jong over de Aldedyk in de praam te slepen en Gerben en ik samen voor Teake melkvaren, beide net 13 jaar.

Toen we terug kwamen van het melkvaren hadden ze de boel net in de praam en zijn we allen met de praam naar het station gevaren om daar de zaak af te leveren wat mee moest, en de rest naar Workum brengen. Daar zijn we die nacht gebleven en Zondagsmiddags naar Oosterwierum vertrokken om afscheid van moeder's ouders te nemen. De volgende morgen weer vertrokken naar Venlo, waar vader ons opwachtte voor de verdere reis. Moeder was nog nooit verder dan Leeuwarden geweest. We gingen van Oosterwierum heel vroeg met paard en wagen naar Leeuwarden, moeder met haar 5 kinderen, de oudste 13 en de jongste 3 jaar.

Aan het station stopte moeder de conducteur een dubbeltje in de hand en zei: "Wilt u wel een beetje om ons denken?" "Jawel vrouwtje" was het antwoord "u moet in Zwolle overstappen". We waren niet alleen nog jong met elkaar, we hadden ook onze bagage mee te nemen. Dat overstappen verliep vlot en tot Nijmegen ging het goed. Daar moesten we een uur wachten, wat wel wat oppassen was met zo'n gezelschap. Enfin, dat ging ook al weer goed tot Venlo en daar stond vader. Toen hij ons zag zei hij: "Wat zijn jullie toch verdomde laat, kom mee en schiet op". En dat was samen hollen en door de douane en alles heen, de chef had zijn bordje al in de hoogte, de trein reed al. Vader pakte de laatste wagen nog beet en riep: "Ho, wij moeten ook mee", maar dat kreng reed door. Toen ze wat bekomen waren zei moeder: "Hoe lijkt het Jan?" "Nou", was het antwoord, "we zullen gauw wat marken bij elkaar zien te krijgen en dan gaan we weer naar Workum". Dat was niet erg bemoedigend voor moeder en toch weer waarheid zoals zij het getroffen hadden. Vader en neef Age kwamen daar om 48 koeien te verzorgen, die beesten waren een poos hopeloos gevoederd en zeer slecht gemolken, zodat er vele uiers bedorven waren. Toen zij daar kwamen, alles was vreemd, de koeien voeren, geregeld en goed melken, er kwam een vrouw om met het hooi en het gras te helpen. Doch de hoeveelheid melk liep snel op en werd goed op prijs gesteld. Ze waren bij de boer zo lang op de kost, heel anders dan gewoon en sliepen in een leeg huis.

Toen de volgende trein dan eindelijk voorkwam, kwamen we in een 4e klas wagen, alles open, alleen banken langs de zijkant. Zo ging onze reis naar Worringen, een plaats tussen Neuss en Keulen. Daar zou een wagen staan om ons af te halen, doch deze was weer vertrokken toen we niet uit die afgesproken trein kwamen. Dan maar lopen. Het was intussen al donker geworden en we hadden ook al een reis achter ons. We liepen door Worringen, vader had Seakle al op de arm en wij de bagage. Eerst een eindje de grote weg op en toen langs een binnenpaadje naar de Rijndijk, dat was een feest voor ons. Aan de overkant was een stad met elektrische verlichting en wij aan vader vragen: "Moeten we bij de lampen wezen?"

Ook Jans werd moe en toen ging moeder Seakle en vader Jans dragen, die toen al een stevige meid was en Tine en ik de bagage. Nu, dat was een goed uur lopen en doodop kwamen we voor de poort, die gesloten was aan. Aan weerszijden lag een dikke kei, daar gingen we toen bekaf op zitten en vader ging naar een café dat nog open was, om te vragen hoe hij bij die mensen aan huis kon komen. Dat was een hele omloop, dat wij dachten: die zien we nooit weer. Totdat we geruis hoorden en de poort open ging.

Nou, dat leek me allemaal zo vreemd, dat ik dacht: daar gaan we de hel in. De warme maaltijd werd echter spoedig voor ons opgediend, doch ook die kost leek moeder wat vreemd. Ze zei: "Waar blijft die vetpan toch".

Daarna naar bed. Ja, ik had met Age een ledikant in een kamertje en vader en moeder in een andere kamer op los stro. Later heeft ze wel vaak gezegd: "Zijn we nu zo ver dat we al in het losse stro moeten slapen?" De volgende morgen was het ondanks de zware dag die ze had gehad, om 4 uur opstaan om met zijn drieën 48 koeien te melken.

Ze kon haar nieuwe woning eens bekijken, doch dat was echt niet veel. Een gang in het midden, aan de zijden een kamer, daar achter iedere kamer een slaapkamer. Ze had niks anders dan wij hadden meegebracht en we waren de eerste dagen bij de boer op de kost. Het duurde 10 dagen voor die kisten met de inboedel aankwamen, doch ze hadden al een kookkachel en wat pannen in het dorp gekocht, waarmee ze toen al erg gelukkig was, omdat ze dat andere eten niet lustte.

Voor mij was het een openbaring zo'n bedrijf te zien. Midden op de binnenplaats een mesthoop met een vier steen dikke muur er om heen en dan zo'n draaimolen waar 8 paarden de dorsmachine lieten draaien. Bij het 'miel' dagmelken zou ik dan beginnen te melken. Nu dat ging prima, de eerste keer drie koeien, de tweede keer vijf en met zes weken kon ik mijn twaalf al melken. Een hele verlichting, bij dat andere werk was wel genoeg voor een jongen te doen.

Toen we er een paar dagen waren, ging vader met Age, Tine en Willem naar ons kerkedorp, dat lag 20 minuten verder, om kennis te maken met de pastoor. Nu, dat was een heel aardige man, maar die sprak zeker Duits, want ik kon hem niet verstaan. Toen naar het schoolhoofd, daar had ik nu weer niet bij moeten wezen. Die man had wel 15 van die grote Duitse tabakspijpen aan de wand hangen. Hij vroeg naar onze leeftijd en ik was 13 jaar, doch toen was de leerplicht daar al 14 jaar. Nu, dan moesten wij een getuigschrift van Workum vragen dat ik al van school was. Nu, dat ding moet nog komen en waren we allebei gered.

Tine en Willem gingen dan naar school en moesten bij de eerste klas beginnen.

Daar kon Willem niet uitkomen, doch Tine was met Pasen al weer een goede leerling in haar eigen klas.

Ze kwam toen ook met de andere kinderen van haar leeftijd te communie. Die boer had een dochter die vorige keer voor de eerste keer de communie had ontvangen en die was direct uit die kleren gegroeid, zodat die vrouw dat aan Tine gaf. Nu, moeder was daar in dat alles nog vreemd en die boer was daar de grote man, dus prima kleren, och wat liep Tine er toen fijn bij. Ja, dat dorp was klein en had een winkel waar men het dagelijks spul zo wat kon kopen. Moesten we wat anders, dan zette een veerman ons over de Rijn voor 10 penning en konden we daar winkelen. Nu dat was aardig, dan had men nog eens een verzetje.

De boer hadden we niet veel mee te maken. Als er wat met het vee was, dan ging vader naar de vrouw. Zij verkocht ook de biggen en ik moest dan wel met haar naar het kippenhok om een paar hanen of duiven te pakken die ze dan slachtte. Ook werd er nogal eens een varken geslacht, dan moest ik er bij het bloed op te vangen en werd dan bloed- en leverworst gemaakt en die potten waarin de worsten gekookt waren. Stuk gekookte worsten bracht ze dan bij ons. Dat was een geweldige vrouw, had een stuk of 8 kinderen te verzorgen en een man waar ze niks aan had, en dan thuis het hele bedrijf wat ook op haar neerkwam. Wat de koeien betrof had ze veel steun aan vader en dat waardeerde ze ook. Zo hadden we geen tuin en groente was er ook niet te koop, maar zij zorgde wel dat we steeds genoeg groente hadden. Toen moeder de meubels had geplaatst en de kisten had leeggemaakt, had ze die kisten en niet alledaagse dingen in de lege kamer geplaatst en toen we klaar waren met ons werk zei ze: "Nou moeten jullie eens zien, och Jan, nou heb ik al een pronkkamer."

Dat was nu weer moeder die nooit lang in de put zat.

Met de kerstdagen kwam Thomas Genee ons opzoeken, dat was heel fijn. Ook kwamen zijn zoon Bouke en Sj. Tolsma ons opzoeken, die maar zo'n 30 km. van ons af woonden. Thomas had voor moeder een paar pakjes thee en voor vader een pond tabak gesmokkeld, een hele verrassing, doch de volgende morgen liet hij die boer die tabak ruiken en deze zei: "Danke schön", weg tabak, hij nam het mee, had het zo begrepen, want toen met de kerst werd uitgerekend wanneer wij vrij waren om bij het ontsteken van de kerstboom aanwezig te kunnen zijn. Nu, dat was een heel feest, hadden wij nog nooit gezien en voor elk van ons was er een pakje bij. Ja, toen ik met vader's opvolger op een avond voor Teake de Jong uitvoer, zei deze tegen zijn zoon: "Nu Jan weg is, wil ik ook wel naar Duitsland", en laat die nou net na een maand of drie 30 km bij ons vandaan komen te wonen en toen werd er een wederzijds bezoek afgelegd. Ook oom Eeltje woonde zo'n 30 km bij ons vandaan en werden bezoekjes afgelegd.

Toen zagen we ook dat wij lang geen beste stal hadden en die van oom Eeltje, dat was helemaal wat moois, doch over verandering heb ik nooit wat gehoord, ook al omdat we zo eigen met elkaar waren en vader daar de hele verantwoording voor het vee droeg. Met mei wilde neef Age weer naar Workum en kwam Bouke Genee bij ons wonen als knecht. Vader kreeg het toen even hard te verduren, eerst een koe dood en een paar dagen later zei ik tegen vader: "Wat ligt die koe raar". "Nou, jaag hem dan op", zei vader. Een hele beste vette koe, maar ook dood. Ook verzorgden we zo'n 50 varkens (mijn werk), als voer kregen ze roggemeel. Had al een paar maal gemeld dat dat op was, ze hadden rogge genoeg op zolder, doch waren arm, wat wij niet wisten en hadden nog schuld bij de molenaar. Nou, dan maar van het koeiemeel voeren. Laten nu in één week drie drachtige zeugen doodgaan. Een heel vervelende zaak was dat, al kon men er totaal niks aan doen. Op 31 maart werd Ed geboren, waar Tine en ik niks van moesten hebben, nog zo'n schreeuwer er bij. De boerin was echter een wonder voor moeder, die nam alles op zich en de volgende morgen ging ze met de baby en vader in de koets om hem te laten dopen en zij en de koetsier werden Peter en Meter: Joh. Mak en mevrouw Nagelschmitz. Overdag liep ze af en aan en 's middags kreeg moeder een lekkere maaltijd met een toetje van haar aangeboden. Wel lustte ze dat niet zo, dat wij moesten het opeten, doch daar kon die vrouw niets aan doen. Doch moeder zei: "Zo'n kraambed heb ik nog nooit gehad".

Bouke Genee was een jaar bij ons geweest en wou met mei ook weer naar Workum, zodat vader een stalleverhuurder opzocht om een knecht, waar ze erg tegenop zagen, want we hadden twee gehad om geld te verdienen, doch er waren vele die, wanneer ze geld ontvingen dan dat eerst maar opmaakten, zodat ze dan vaak een dag of vier onder water waren voor ze terug kwamen of men zag ze nooit weer.

"Wat voor een gezin heb je Walta", vroeg de stalverhuurder. Nu, wij dan met zijn drieën, vader, moeder en ik. "Och man, wat heb ik dan een fijne stal voor je. Zullen we morgen eens kijken?" Dat werd door vader aangenomen en toen Ed tien dagen oud was zat moeder weer lekker te melken. Met z'n drieën die dag 48 koeien.

Toen vader daar kwam, dat was Niederbolheim, was hij al verkocht. Een prachtstal met elektriciteit, waterleiding en in het dorp een splinternieuwe woning en wonder boven wonder, daar woonden Teake en Rees ook. Hij nam het dan ook direct aan en wij zouden op 15 mei beginnen. Toen was het wel moeilijk om dat aan die vrouw die zoveel voor moeder had gedaan, om die dat mede te delen.

Enfin, zo werd het haar dan gezegd en dat speet haar erg, doch kon het ons ook niet kwalijk nemen. Alles ging toen ook al weer snel in zijn werk, een maand is dan al gauw weer om. Een knecht van de boer zou de meubels met 2 paarden en wagen er heen brengen. Zo'n 50 km alles stapvoets, want draven konden die paarden niet. 's Nachts was hij vertrokken en toen wij daar 's middags aankwamen was hij er al, dat was mooi. Ja, 's morgens 15 mei eerst melken en voeren en toen vader en ik naar Niel, anderhalf uur lopen, met de elektrische tram naar Keulen, toen met de trein naar Kom en verder met de stoomtram naar Bolheim, want daar moesten we 's avonds weer melken en voeren. Moeder met het verdere kroost ging met de boot langs de Rijn naar Niel en zo met tram, trein, tram naar Bolheim. Nou, dat was op zaterdag eerst voeren en melken en 's avonds de boel wat oppakken want morgen is het zondag. Teake en Rees kwamen ons ook al gauw opzoeken en werd afgesproken om 's zondags samen naar de kerk te gaan.

Dat was altijd aanpakken zo'n dag. Toen moeder met de kinderen naar de boot ging, bracht de vrouw er haar heen en bij het afscheid zei moeder, "heeft dat mens toch zo gehuild, veel meer dan mijn eigen moeder toen wij weggingen". En ja, ook wij allen hadden enigszins spijt te vertrekken. Wel kregen we alles veel beter wat stal en woning betrof, maar zo eigen met elkaar omgaan als we daar hadden, zou men nooit weer krijgen. Tot onze grote spijt vernamen we later dat ze het volgende jaar februari failliet zijn gegaan. Correspondentie hebben we niet meer met haar gehad, dat was vanwege taal en ook al dat wij het veel beter hadden gekregen en dan je verschillende gedachtegang, wel heel moeilijk, maar hadden toch wel graag geweten hoe het met dat gezin verder is verlopen.

Bij aankoop of verkoop van een koe kreeg de verzorger van de koopman 5 mark drinkgeld. Vader was in Duitsland om marken te verdienen, doch dat drinkgeld wou hij niet aannemen, terwijl het daar helemaal gewoonte was. Daar begreep ik niks van, toen ik hem daar naar vroeg zei hij: "Daar begin ik niet aan, dat zijn steekpenningen. Het is de bedoeling van zo'n man dat ik die nieuwe koe wat meer krachtvoer geef en dat hij daarom meer melk geeft en die slager hoopt dat die koe de laatste 24 uur geen voer en water krijgt opdat hij 20 pond lichter zal wezen. Nee, ik word hier door de boer goed betaald en daar moet ik ook goed voor werken. Ik ben niet te koop." Wat ik toen heel fijn van hem vond, ook omdat er in de eerste stal jaarlijks zo'n 50 koeien kwamen en 50 weggingen en dat was toch 500 mark geweest.

In Niederbolheim hadden we eerst 32 en later 36 koeien te verzorgen, eerst 3 ossen er bij, die werkten dan overdag op het land. Ja, vader en Teake waren wat in de wolken dat ze weer bij elkaar waren. De vrouwen pasten minder, dat waren feitelijk twee contrasten, al is het nooit tot openlijk conflict gekomen gelukkig. Zo ging het ook met ons, mij en Gerben, van dezelfde leeftijd, wij pasten ook niet en werd zijn 2 jaar oudere broer Jacob mijn vriend en ook een echte vriend. Jammer dat die de laatste tijd nogal veel -naar men later vemam- met TBC in bed lag, waar ik hem veel heb bezocht. Toen we weer in Workum waren is hij ook nog eens over geweest. Hij dokterde toen met een kwakzalver in Friesland, doch op 21 juni is hij overleden.

Doch wij waren naar Bolheim gekomen om den heer Commer op de Burg (naam van de boerderij) zijn koeien te verzorgen, nu dat was een hele verbetering bij wat we gewend waren.

32 koeien en 3 ossen allen in een ruim gebouw, waar achter een overdekte mesthoop. Jonge wat een verbetering. Op de vloeren achter de koeien lag wel een laag van 5 cm. mest, maar door goed in de week te zetten hadden we dat er spoedig af en spoelden iedere morgen als we klaar waren die vloeren met een paar emmers water af en alles was schoon. De koeien stonden in 4 rijen van 9, daar tussenin de voerdelen. Toen we alles mooi schoon hadden, kregen we een pluimpje van de heer en hij vroeg ons wat we dachten als de stal eens gewit werd, waar we erg voor waren. Aan de onderkant blauwsel door de kalk, wat niet zo besmettelijk was. Toen was het net een paleis voor ons. 200 meter van de boerderij was onze splinternieuwe woning met tuin, waar moeder de koningin te rijk was. Vlak voor het tramstation en aan weerszijden buren waar moeder niet veel meer mee kon praten als goedendag en mooi weer, doch alles was goed bedoeld. Wel hebben we daar de omgang met de boer zoals eerst gemist. Moest vader eerst alles met de vrouw regelen, hier kon hij het de boer zeggen en was de boer echt boer en zei wel hoe het moest. Het was hier meer: je werk doen en geld ontvangen en daarmee basta.

Dat dorpje bestond feitelijk uit 3 boerderijen, een winkeltje + café en een smid.

Het waren zeer actieve boeren alle drie. De huizen en het land waren praktisch allemaal van hen, ze waren goed bevriend en wanneer er al iets verkocht werd, spraken ze af wie het zou kopen. Het vaste personeel woonde in hun huis en hoefde niet te denken ooit bij een andere boer aan het werk te komen.

Voor het seizoenwerk kwamen mensen uit Polen, een man en vrouw, en bij ons zes meisjes mee, om landarbeid te doen. Daar had iedere boer ook een woning voor en ook voor de Zwitsers was een woning gereed. (Daar het de Duitsers niet lag om koeien te verzorgen, werd dit werk door Zwitsers gedaan. Begin 1900 trokken veel Friezen daar naar toe om dit werk te doen. Boerenarbeiders en failliete boeren, doch wij werden steeds" Schweitzer" genoemd.)

Die mensen waren genoodzaakt bij hun boer te blijven of uit de streek te vertrekken of naar een fabriek of zo te gaan werken.

Bij ons lag dat anders, wij waren toch in de vreemde en ons gaf het niet zoveel of we bij Keulen of Berlijn woonden. We waren ook iets anders gewoon, dus durfde je best je mond open te doen wanneer je onrecht werd aangedaan. Die boer liet merken dat wij goed bevielen en vertelde zelf een keer: "Ik ben 7 jaar boer en heb al 11 verschillende Schweitzers gehad. "

Wanneer er een meningsverschil was, hield vader zich niet stil en dat was hij helemaal niet gewend, zodat zijn vrouw hem een paar maal bij vader heeft weggeroepen.

Die melk hadden ze op contract verkocht, ze moesten minstens 17 liter per koe leveren. Daarom hadden we om de drie weken controle alleen op aantal liters, onder de 14 liter ging er uit. Zo hadden we ook nu weer controle gehad, voorjaar seizoenwerkers waren er al en altijd regenen en niks kunnen doen aan het zo hoognodige landwerk, de boer in niet te beste stemming, nou dat waren wij ook wel in de hooitijd als het dan regende. Vader was die morgen ook niet in zo'n beste stemming. We hadden 6 weken eerder 2 nieuwe koeien gekregen die 28 liter melk per dag zouden geven, maar nu bij controle gaf de ene 30 liter en de andere maar 18 liter meer. Daar kwam de boer: "Schweitzer wat is dat met die koe, die geeft maar 18 liter meer." "Och man", zei vader, "voel hem maar aan zijn kont, dan weet je waar het zit" (hij groeide zo hard). De boer weg naar de schuur waar het andere volk aan het werk was. Daar ging vader ook heen om stro te halen.

Dat had de boer niet gemerkt, dat vader bij hem stond en zei: "Die verdomde Schweitzer kan man auch niks sagen. Daar begon vader: "Dat kan wel als er redenen voor zijn, maar hier kan ik toch niks aan doen." Die Duitsers stonden met de mond open, zoiets hadden ze nog nooit beleefd, dat iemand zo de heer durfde tegen te spreken. Gewoonweg kwam hij een of twee keer in de week een praatje maken en noemde dan vader Schweitzer, doch als er zoiets was geweest zei hij Walta. Merkte hij dan dat bij vader de bui nog niet over was, dan was hij zo weer weg. Dat waren van die kleine strubbelingen, verder hebben we daar prima gewoond en ook de boer was heel best over ons tevreden, zodat toen wij vertrokken vader een opvolger moest zoeken, wat tot onze spijt mis is gelopen. In de zomer kregen de kinderen vakantie om de bieten op enen te zetten. Daar deden ze allen aan mee, ook Tine en Willem. Toen Tine van school kwam kreeg ze als taak de boer zijn zoon naar een andere plaats naar school te brengen, die was te goed om met de arbeiderskinderen naar school te gaan. Ook werd haar gevraagd het nieuw ingezaaide land te bewaken voor vogels, wanneer die de granen kwamen opvreten. Dat was moeder erg slecht naar het zin, ze zei: "Heb ik nu mijn dochter grootgebracht om voor vogelverschrikker te dienen? Zij moet naar Workum." Met 11 mei ging ze met oom Eeltje weer naar Friesland om boerenmeid te worden, wel een beste baan.

Op een maandagmiddag toen we thuiskwamen (dit was eerder, voor Tine wegging), was moeder helemaal overstuur. "Wat zullen we nou beleven", zei vader. "Kijk maar naar de briefkaart". Daar stond: Naar aanleiding van het eerder gezonden telegram delen wij mede dat moeder is overleden en a. s. dinsdag wordt begraven. Het was toen zo bij half een. "Nu", zei vader "best, maar je gaat niet alleen, dan moet Willem mee." Zo gezegd, zo gedaan en om 1 uur vertrokken ze met de tram. Ze konden er echter 's avonds niet meer komen. Tot hoe ver? De volgende morgen zo vroeg mogelijk verder. Toen ze van Mantgum naar Oosterwierum liepen, konden ze met het begrafenisvolk meelopen. Beppe (Fries voor grootmoeder) was net begraven. Dat was wel tragisch voor moeder.

Ze waren naar Duitsland gekomen om geld te verdienen om dan voor hun zelf te kunnen boeren. Nu hadden ze al een paar pogingen gedaan, wat mislukte.

Moeder had de laatste tijd veel last van haar reuma.

Nu stond in de Friso (krant) het huis onder bod aan de Nonnestrjitte en zei vader: "Dat ga ik kopen. Er is een schuur bij waar wel koeien in kunnen en dan beginnen wij te boeren." Begin december trok vader dan naar Workurn en nam Jans mee, die kon dan wel zo lang bij tante Ans in de kost en ja, op 8 december 1911 bij de finale verkoop was vader de hoogste bieder voor 1800 gulden. Mijn vriend Jacob nam zo lang voor vader waar en waren wij met zijn beiden al grote kerels en gingen toen voor het eerst een borrel drinken. Vader vroeg meteen aan pake voor mij een boer te zoeken. Nu, ik was daar liever gebleven. Wij hadden het daar naar mijn mening best naar de zin en een plaats werd me ook al aangeboden in het dorp. Overdag hadden we naast ons werk een tuin en verder waren Jacob en ik veel bij elkaar. Vader leerde mij als we niet buiten konden zijn, het schaken. Onze ouders gingen om en om zondags bij elkaar kaarten en daar begonnen wij later ook mee.

Vader beloofde mij 100 gulden als we weer in Workum waren, doch ik kon ook 50 gulden krijgen en nu een nieuwe fiets. Nu, dan weet een jongen van 17 jaar wel wat hij doet, al was het die hele 100 geweest, dan had ik nog die fiets genomen. Daar heb ik toen ook nog veel plezier van gehad. Ja, voor mij waren we daar stil gebleven. Vader en ik hadden dezelfde natuur, we konden het samen heel best vinden, met de boer goed opschieten, ook prima met de buren, ook al hadden we vanwege onze werkzaamheden niet zo veel contact. Wij moesten 's zondags evengoed werken, ons werk was feitelijk onze hobby. We hadden er alle drie plezier in. Voor moeder reuma had, hebben we 's avonds heel wat afgezongen; moeder zingen en ik vaak fluiten. Ja, dat zijn echt wel leuke jaren voor mij geweest om aan terug te denken. Op de eerste mei 1912

's morgens eerst melken, van de buren een kop koffie (de meubelen waren al weggestuurd), de tram genomen en daar ging de familie Walta richting Workum. Ik heb nog een getuigschrift van de boer in mijn bezit, bewijs van goed gedrag. We konden niet verder dan Amsterdam komen, daar hebben we in een hotel gelogeerd en de volgende dag zijn we in Workum aangekomen. Vader en moeder vertrokken de volgende dag naar pake in Oosterwierum en ik zou mijn geluk in Workum beproeven, wat mij bitter teleurstelde, want ik was al 9 jaar uit Workum weggeweest en niemand had behoefte aan mij. Ik was dan ook wat blij dat het 12 mei was en ik kon beginnen. Op die dag was hun huis ook vrij en kwam pake Willem met hun mee. Die kwam bij hun inwonen en nam heel zijn hebben en houden met een schip mee. Nu, er was wel ruimte. Moeder zei: "Nu wil ik ook wel eens wat nieuws hebben, altijd heb ik tweedehands spullen gehad". En ze kocht toen een nieuw kabinet, tafels en stoelen.

Vader liet in de schuur koestallen maken, plaats voor 8 koeien, doch kocht eerst 4 koeien en ging bleken (=grasvelden) maaien om die beesten te voeren. Ook ging hij bij kennissen wel te maaien, doch dat heeft hij evenals ik nooit goed gekund en dan is het zwaar werk.

Ik ging naar de boer, nou dat viel ook erg tegen. Hele beste mensen, dat niet, maar ja, men was nooit klaar. Feitelijk had zo'n boer toen, behalve in de winter een week vakantie, zo'n heel jaar dag en nacht over je te beschikken. Als er

's nachts een koe wou kalven, moest je klaar wezen. Daar werd de volgende dag niet om gedacht dat je 's nachts ook in de weer was geweest. En dan, als je

's avonds na de boterham klaar was, zat je daar bij vreemde oude mensen. De jongste zoon was 10 jaar ouder dan ik, nee, dat viel wel erg tegen. Ik was dan ook wat blij toen in de hooitijd de hooiers kwamen. Laat het maar druk wezen, maar je had eens wat anders om je heen.

Na de hooitijd had de boer een stuk land dat maar half geweid was. Ik vroeg de boer of vader dat mocht maaien. Los maaien noemde men dat, ja dat mocht en dan had vader wat hooi voor zijn 4 koeien. Wanneer we dan 's avonds de boterham op hadden, vloog ik er heen en leefden we weer echt samen. Op een avond vroeg hij mij hoe het beviel. "Och vader, geef mij maar Bolheim." "Ja", zei hij toen "het valt mij ook erg tegen, het kan niet om moeder en we hebben ook teveel onkosten gemaakt, anders ging ik morgen met de eerste trein weer weg." "Nu", zei ik, "dan sta ik op het perron hoor."

Och, wat waren dat toen echte avonden, weer samen voor eigen te werken.

Stond ik feitelijk eerst alleen, zondags hadden we al gauw een ploegje van zo'n stuk of 5 collega's die zich dan na de kerk vermaakten. Wij hadden dan een poosje ruim de tijd om op een leuke manier onder elkaar te zijn. Daarna de zak met wasgoed uit de wagen halen en naar huis om te ruilen voor schone was en een praatje en de boer zijn wagen stond weer klaar.

Met moeder haar reuma ging het niet zo best en ze zei later: "Ik heb vaak gedacht, is dit nou de beloning voor ons geploeter?" Ook kreeg ze last van haar tanden, ze had een mooi gebit en toen kreeg ze de wolf in haar tanden. Toen vielen ze er zo maar achter elkaar uit en moest ze naar Sneek voor een kunstgebit.

Vader huurde liever een stuk land in de meerpolder en een stuk land bij het station en een stuk Spoordijk om te maaien. Zodoende kon hij een stuk of 8 koeien melken, wat juist zijn ideaal was. Doch scheen om dat te bereiken de beurs wat plat te gaan. Toen ik op een zondagmorgen thuis kwam de was te ruilen, zei vader: "Age wil je weer in huis komen? De gemeentereiniging wordt weer verpacht, daar wou ik op inschrijven en ik wil de boerderij ook niet missen." Ik zei: "Nou vader, op de reiniging wil ik niet werken, doch verder hoeft u mij niet te vragen, als je mij nodig hebt kom ik toch. " "Nee, dit voorjaar heb ik gezegd: hier heb je een fiets en 50 gulden en nou moet je je redden, daarom vraag ik je nou: als je wilt, wat moet je verdienen?"

Ik: "Doe toch niet zo gek, ik kom."

Vader: "Wat denk je bij de boer te verdienen? f. 225,-- per jaar? Goed, dan krijg je f. 4,50 per week van mij."

Het briefje werd ingeleverd, bedrag weet ik niet, doch ze kwamen van de secretarie of hij even wou tekenen en hij was alleen als inschrijver. Zodoende kwam ik 1 mei 1913 weer thuis.

Nu was ik bij de boer ook al gaan wennen.

Die boer had een hoop geld, dat mocht ik echter niet meedelen, maar werd wel verder als een lid van het gezin opgenomen. Nu ging het thuis niet om de hoeveelheid werk die ik kreeg, de meeste moeite had ik met dat alleen zijn.

's Morgens 4 uur op, met de roeiboot naar waar nu Piet Weitenberg de boerderij heeft, dat was toen vaarwater. Dan met twee 30 liter melkbussen aan het juk naar Brewer, plus een melkemmer ook nog eens voor de 2 schapen. Leeg was dat niks, maar vol viel dat niet mee. Acht koeien en twee schapen melken, heen en terug varen en dan had je soms nog geen mens ontmoet. Ook ging ik 's middags wel om 1 uur naar het land en kwam om 6 uur weer thuis zonder een mens te hebben gezien, daar was ik toen nog wel wat te jong voor. 's Avonds na het eten andere kleren aan, was ik nu heel wat beter klaar. Ik had toen in de stad al gauw vrienden en dan leef je wel weer op.

Zaterdags of zondagsmiddags ging vader mee om zijn boerderij te bekijken en mijn werk na te gaan en wat ik de volgende week moest doen, nu dat beviel de oude baas wel, stel je voor. Ook met de afzet van kompost ging het prima. Een Hovenier van Enkhuizen kocht al spoedig een hele partij op voor hoge prijzen. Ja, alles liep toen als gesmeerd, doch duurde tot augustus toen de mobilisatie uitbrak.

Ja, ik had toen een aardig stel vrienden, we zouden Hemelvaartsdag met zijn zevenen naar Hindeloopen, opening badplaats en vandaar naar de Bakhuister kermis. Vader zou voor mij melken, doch toen het zover was kwam er bezoek en kon vader niet zodat ik moest melken en toen op de fiets naar Bakhuizen, waar de andere 6 reeds waren. Nu, dat werd een echte fijne kermis. Alleen ik lag nog maar 20 minuten op bed en vader riep mij al weer om op te staan. Nu was dat niet erg, maar om dan alleen te zitten melken met de kermismuziek in het hoofd viel niet mee. In juli waren we een boottocht aan het organiseren, dat zou op zondag 3 augustus wezen, doch de vrijdag brak de mobilisatie uit en was het afgelopen. Op 10 augustus waren vader en moeder op de thee naar oude buren Elzinga en schonden de Duitsers de Nederlandse grens door in Limburg over de grens te gaan naar België. Ieder dacht: nu is het oorlog. Het bleef gelukkig uit.

Dinsdag 12 augustus werd ik opgeroepen en ik weet nog goed dat moeder stond te huilen en vader een brok in de keel had, want ze dachten: die zien we nooit weer. Omdat er voormiddags toen geen trein reed naar Leeuwarden en wij om 11 uur op het gerechtshof moesten wezen, werden we door de politie naar Leeuwarden gebracht en kregen daar inkwartiering aan Emmakade NZ en dachten helemaal niet aan oorlog. Voor vader brak toen een zware tijd aan,

's morgens eerst melken en dan naar de reiniging en 's avonds als hij daar klaar was nog eens melken en zaterdags en zondags ook. Het andere werk liet hij dan wel doen. Toen ik later met verlof thuis kwam, had hij ook altijd wel werk voor mij klaarliggen en kon ik er mooi wat bij verdienen voor mijn tekort aan zakgeld en zelf had ik daar ook veel plezier in.

Op een morgen kwam ik met de half elf trein in Workum aan en had gezien dat ze aan de Spoordijk aan het hooien waren. Ben er direct van het station naar toe gelopen en kwam 's avonds om half negen thuis. Toen ik weer weg moest, ben ik om 8 uur van huis gegaan en stapte om 6 uur op de trein. Zodoende had ik het hele jaar door zakgeld, al was er vaak in de winter niet veel te doen.

Op een maandagmorgen kwam vader na melken bij de reiniging en daar stond alles nog te wachten. Hij naar de dichtstbijzijnde man toe en zei: "Wat is hier te doen?" "Och ja, baas Talhout heeft ons gezegd: vanmorgen niet werken. Wij willen 1 gulden meer loon." "Nou", zei vader, "dat is ook wat, toen jullie zaterdag het loon ontvingen hebben we toch tesamen gezellig zitten thee te drinken, waarom hebben jullie toen nergens over gesproken?"

"Ja, u hebt gelijk, het is ook niet goed."

"Nou", zei vader, "die gulden komt er bij en haal maar gauw die anderen op."

En na een uur was die staking afgelopen. Ze hadden zich helemaal door die Talhout, een oud koloniaal, laten ophitsen, ze waren daar niet tegen bestand.

Toen die drie jaar om waren wou vader niet weer pachten, doch die Talhout had alles genoteerd wat er gemaakt werd en welke onkosten er waren. Dat had hij alles aan de eerder genoemde Hovenier verstrekt, die werd toen pachter en hij, Talhout de voorman. Dit heeft maar even geduurd, want hij kon wel mooi praten, maar zijn daden waren er niet naar.

Ik was in 1915 achter Valkenswaard aan de grens op wacht, toen een maat die de Leeuwarder Courant van thuis kreeg mij vroeg: "Age hoe heet je vader?" Ik zei: "Walta." "Ja, maar zijn voornaam?" "Jan." "Nou, moet je hier eens kijken, je vader heeft 5 pdm land gekocht. " Nou, toen was ik wel trots op mijn ouders, want ik wist maar al te goed dat ze zoiets dan ook konden betalen. Nou, toen ik thuis met verlof kwam was het thuis ook feest hoor. Wat waren ze in de wolken.

Ook toen vader de reiniging niet meer had, had hij altijd wel een karweitje klaar, wat wij dan samen opknapten. Toen ik 38 maanden in dienst was en verkering had met mijn tegenwoordige echtgenote en in Amsterdam op wacht was, vroeg een sergeant mij of ik een Telegraaf voor hem wou halen. Hij las in het hoofdblad en vroeg me: "Ben jij ook niet van de najaarsploeg 1914?" "Ja." "Nou, moet je hier eens lezen."

Wij zwaaiden 10 december af. Ik vroeg hem direct om een vel papier en enveloppe en schreef naar huis: zwaai 10 december af: wanneer jullie een advertentie lezen in de krant: een boerenknecht biedt zich aan onder nr., dan ben ik dat.

Nu schreven we beiden niet veel, mijn schrijven was doorgaans:' Ben ook overgekomen', meestal: 'Wij zijn weer verhuisd en hoop dan en dan weer thuis te wezen.'

Van thuis vaak helemaal geen bericht. Nu echter per ommegaande: Je moet niet adverteren, ik heb wel werk voor je.

Inderdaad, toen ik thuis kwam had vader mestvaren en over het land kruien voor mij aangenomen, nou toen heb ik gedacht: zo slecht hadden we het in dienst toch ook niet.

Vanwege de brandstof schaarste hadden ze op Brewer ontdekt dat daar ook turf zat. Vader had nog 4 jaar huur aan dat land, doch toen wou hij er afstand van doen en zou ik met een oudere veenbaas daar samen aan het venen. Nu, die gok was voor hem groter dan voor mij, ik had nog nooit een turf zien maken en hij had nooit anders gedaan en had een gezin met 6 kinderen. Dit werd evenwel een flop. Het volgende jaar zijn wij getrouwd en toen we een jaar getrouwd waren moesten we stoppen, het ging niet op.

Op een vrijdag was er weer verkoping van land geweest en had vader de 7e gekocht voor f 1000,-- pdm. Toen ik de volgende dag naar de barbier ging, was daar een heftige discussie gaande. Ik dacht: wat is hier gaande? Zo komt er iemand uit en zei tegen me: "Ja Age, we hadden het over je vader."

"O ja, wat heeft hij nou weer gedaan?"

"Dat zal jij niet weten zeker, maar hij heeft die 7e gekocht, maar dat komt niet goed. Deze tijd houden we niet."

Enfin, ik praatte eerst wat tegen en zei tenslotte: "Kijk eens hier, mocht het verkeerd lopen, wat dan nog? Hij is met niks begonnen, al zou dan alles weg wezen, heeft hij toch nog kiet gespeeld."

Ook dit kon hij contant betalen. Een tijd later werd hem de 9e aangeboden voor

f. 8000, en nam hij aan. Hiervoor moest hij toen f. 4000,-- lenen, dat die drie jaar reiniging is wel goed geweest. Het werk werd hem toen teveel alleen en zou Ed mee in de boerderij, doch dit werd niks. Ed was gewoon bang voor de koeien, is toen naar de banketbakker gegaan, dat paste beter. Toen moest Seakle, die bij de melkcontrole was, hem helpen en zodoende kwamen toen beide in hun latere beroepen terecht.

Toen wij de laatste wagen turf van de Brewer haalden kregen we al een aanbod van D. Faber bij hem te komen werken als "droogmaker" noemde men dat. Dat was de turf bewerken en later afleveren. Dit werd eerst in reserve aangenomen. Later kregen we nog een aanvraag. Enfin, we zaten toen helemaal niet in de put, gingen tenslotte naar D. Faber en hadden heel wat beter inkomen als die jaren daarvoor. Dit was echter ook weer een korte vreugde, want na twee jaar kwamen de steenkolen weer los en hadden de fabrieken onze turf niet meer nodig.

Wij konden nog wel bij onze baas blijven, doch dat was zomerdag een dagloon en 's winters steun, dus ik dacht: wegwezen, daar de werkeloosheid toen al hard begon op te lopen en ik solliciteerde op beide melkfabrieken.

Bij de Coöp. werd ik aangenomen, wat erg tegenviel. Enerzijds was het erg gezellig, zo samen werken, doch was dat knecht wezen niet gewoon en binnen de muren werken kon mijn gestel niet tegen.

Vader en moeder zouden op vakantie naar Delft en Dordrecht en zou ik die tijd met Seakle melken. 's Morgens was ik vrij en 's avonds kwam ik even later.

Nu was in de buurt mond- en klauwzeer uitgebroken, wat wij nog nooit hadden meegemaakt, zodat vader zei: "Zodra onze koeien dat krijgen moet ik direct bericht hebben hoor."

Toen ik op een middag kwam te melken stond daar een koe zijn spuw te laten lopen. "Daar heb je het al," zei Seakle, "de eerste heeft het al, moeten we vader ook bericht doen?"

"Welnee, daar wordt die koe ook niet beter van als vader er bij is. Laat die mensen maar mooi vakantie houden," zei ik.

De volgende keren was er weer eens één bij gekomen en toen ze thuis kwamen hadden de meeste koeien het al. Zou hij eerst kwaad worden dat we hem geen bericht hadden gedaan, doch was er later doch ook maar blij mee.

Met mij op de fabriek werd het er niet beter op met de zenuwen, had al een paar maal een poging gedaan om wat anders te vinden, doch mis. Tenslotte naar de dokter. Deze zei: "Dat is geen plaats daar voor jou, jij moet gaan boeren. Dat land staat nu te koop, koop het maar, ik betaal het wel, weer mis.

Nog eens proberen, weer mis.

Het werkloosheidgetal was erg gestegen, zodat een gezin zonder kinderen 2 van de 3 weken mocht werken voor f 12,-- per week.

Dat voorjaar had vader 5 mooie kalveren in de schuur, waar hij erg trots op was, en op een moment kregen allen longworm en gingen op slag allen dood. Dezelfde zomer gingen er ook nog eens 2 koeien van de 12 dood en verder nog wat moeilijkheden, zodat hij er echt bang van werd en zei toen tegen mij: "Je kunt mijn boerderij wel overnemen, doch dan moet Seakle, die heb ik bij de controle weggehaald, bij je blijven. "

Vader kocht dat huis waar nu J. van der Veen woont aan de Nonnestrjitte en begonnen wij in 1926 samen te boeren met 28 pdm, wat te weinig was voor twee jonge kerels. De inboedel moest ook overgenomen worden. Dat zouden we eerst maar proberen met ieder zijn briefje invullen. Nu, dat liep heel vlot. Vader had f 3600,-- geschreven en wij f 3860,--. "Nu," zei vader, "beter kan het niet, we doen het voor f 3600,--."

Dat besluit had vader wel genomen, maar toen het zo ver was en alles weer een beetje goed liep en nog maar 59 jaar, zag hij er ook weer tegenop, wat ook weer geen wonder was. We hoefden hem dan ook nergens naar te vragen, hoe dit of dat, dan was het antwoord steeds: "Jullie wilden graag boeren, dus boer dan maar." Seakle kwam bij ons in de kost en is zo 16 jaar bij ons gebleven. Wij gingen 's avonds om half acht naar hun toe, wat een gewoonte werd en soms ook wel eens lastig, want dan wou vader steeds maar kaartspelen, waar wij niet altijd veel zin in hadden.

Zodra we weer in Workum waren, kwam Thomas Genee ook weer als trouwe huisvriend op bezoek. Vader had in tussentijd ook het fietsen geleerd en gingen ze samen wel tochten maken. Ook werd toen aan de Afsluitdijk gewerkt, waar ze vaak heen trokken. Hij had thuis een aardige tuin, begon te timmeren, vloerlappen, betonnen drempels maken en 's middags om half vier stond een gezelschap op de Merk, 4 of 5, soms 6 man en liepen dan op de Wymerts. Verkeer was er niet. Over Séburch, dan naar het Noard, langs garage Siemonsma en zo weer naar de Merk. Hadden ze 2 uur afleiding. Toen alles een beetje zijn verloop had, kwam hij in de hooitijd, wanneer ik met Minke ging melken, ook altijd even meehelpen.

Toen de Afsluitdijk klaar was, zijn zij er over gefietst, bleven een nacht bij Thomas zijn zoon in Holland slapen en kwamen met de boot weer terug.

Thomas zijn gezondheid ging achteruit, hij werd bedlegerig. Hij had uit zijn tuin heel wat struiken bruine bonen op de zolder hangen, die nog gepeld moesten worden, wat vader graag voor Thomas zijn dochter, die bij hem inwoonde, deed. Nu bleek echter, zodra hij daar mee bezig was, dat die bonenboel verrot was. Er had wel 10 kop moeten wezen, doch er kwam maar een halve kop goede bonen uit. Ik zei toen: "Vader, neem toch een stel van die verrotte bonen mee, dan kunnen ze het zien." Daar wou hij niet van weten, maar ik vrees dat dit niet in goeie aarde bij die dochter is gevallen en ze hem verdacht heeft, wat ik jammer vind na zovele jaren vriendschap.

's Winters waren ze bij niet goed weer om en om bij elkaar te kaarten en zondagsmiddags waren ze bij Douwe Visser, neef van vader, ook weer om en om tot in de nacht te kaarten. Zo hadden ze heel wat afleiding.

Ja, wij gingen iedere avond naar hun toe, waren alle 4 gewone mensen, dus scheen daar ook niet altijd de zon en was er wel eens wat gaande.

Eén ding is zeker, we gingen nooit uit elkaar zonder welterusten te wensen en bleven ook niet weg de volgende avond. Zo in de crisisjaren, toen er in de boerderij niks gemaakt werd, viel er met vader weinig te bereiken. Zo ook, wanneer we eens iets aan de woning wilden veranderd hebben, kreeg men gewoon geen gehoor.

Toen Seakle ging trouwen en wij met zijn beiden in die grote kamer met bedsteden zaten, vroegen we of die bedsteden niet vooruit konden, dan werd de kamer kleiner en kregen wij een alkoof om in te slapen. Ook hier kwam geen antwoord op. Een poos later waren ze een paar dagen in Sneek. Daar waren ze aan het vertimmeren geweest, wat naar vader zijn mening best geslaagd was, en zei toen ze weer thuis waren: "Jullie spraken over vertimmeren. Nu, zoals ze daar gedaan hebben zou voor mij ook best kunnen hoor, nou ja, dan na de oorlog." "Maar vader, je zegt na de oorlog, hoe lang denk je wel te leven, die oorlog duurt nog wel een paar jaar, dan een jaar of 8 voor herstel, dan zijn we 10 jaar verder. " "Ja, maar dat kan nu niet, er is geen materiaal voor."

"Nou, dat valt wel mee," zei ik.

De volgende morgen vader naar de timmerman. "Ja, dat kan wel Walta."

Toen naar de schilder. Daar kreeg hij hetzelfde antwoord. Toen kon hij niet anders en zei tegen mij: "Nou, ik bemoei er mij niet mee, jij doet maar."

Evengoed kwam hij 's morgens en 's middags kijken. Als die timmerman me vroeg: "Wat denk je dat zo en zo?" Zei ik: "Ja, dat is best, maar laat vader eerst 's morgens maar kijken en begin dan te slopen. " En op die manier kregen we een alkoof en een stuk kleiner en gezelliger kamer.

Toen alles klaar was, vader en wij ook alles best geslaagd vonden, vonden we dat het huis nu wel f 2000,-- meer waard was. Toen de timmerman en de schilder klaar waren stond vader al bij de deur om de rekening, dat was een gewoonte van hem, nu hij moest tot maandag wachten. Toen we die avond bij hun kwamen, zei vader: "Ik heb de rekeningen, het is f 1000,--, ga maar gauw je

f 500,-- ophalen." Doch ik zei: "Kunnen we eerst niet even praten?"

"Nee, niet praten, haal het maar gauw." "Nu," zei ik, "wanneer er met jullie iets gebeurt, zal ik het huis moeten kopen en de f 2000,-- die het nu beter is geworden moeten betalen, en nu f. 500, komt dat niet wat schadelijk voor mij uit? Denk daar vannacht eerst maar eens over na en praat dan maar eens weer."

Dan kon men veel meer met moeder. Hoe het verder gegaan is weet ik niet, maar er is nooit weer over gesproken.

Donderdags hadden ze de gewoonte naar de Mis te gaan. Op een woensdagavond klaagde moeder dat ze niet lekker was. 't Was winter met veel kans op gladde straten, zodat we zeiden: "Nu, dan morgen niet naar de Mis hoor, half ziek en zulke straten." De volgende morgen zou ik eens gaan kijken hoe het met moeder was, doch de voordeur was gesloten. Toen achterom, ook op slot. Toen schrok ik wel hoor. Doch toen ik door de ramen keek, zag ik moeder's oorijzerdoos staan. Het was winter en er was 's nachts veel sneeuw gevallen. Varen konden we niet en na de boterham zouden Seakle en ik als twee stoere knapen met de fietskar de melk naar de fabriek brengen, doch toen we op de Merk kwamen, daar liepen vader en moeder.

Het was toch donderdag en ze waren samen naar de kerk geweest.

Weg was onze stoerheid.

Op een morgen zou ik beginnen te voeren en keek door zo'n koeieraampje en zag vader naar de sloot lopen met een emmer wasgoed dat hij daar in een eerst gehakt bijt zou uitspoelen. Ja, ze wisten niet gauw voor iets te wijken.

Ze begonnen zich beide ouder te voelen en verlangden naar het gesticht, hetgeen hun tenslotte lukte. Daar konden ze zich heel goed aanpassen, moeder ging eerst nog wel einden met andere vrouwen lopen en vader had daar een grote tuin tot zijn voldoen. Jonge boerenjongens brachten er mest in en hakten de tuin om en verder verzorgde vader hem. Tot beider grote voldoening, was hier 's winters niets in te doen. Dan hakte hij hout voor de zusters, want die moesten 's morgens 14 kachels aanzetten, dus hadden wel wat hout nodig. Dit werk heeft hij heel lang volgehouden.

Ze hadden van ziekte weinig last. Toch kwam vader een keer in het ziekenhuis terecht om een kuur met zijn ogen te ondergaan. Tine zocht hem telkens op, maar hij had zo'n heimwee, dat terwijl de dokter Tine vroeg hem te bepraten nog een paar dagen te blijven om die kuur te volbrengen, kreeg ze ten antwoord: "Nee, ik moet naar huis, mijn vrouw kan haar niet redden alleen. "

Ik kreeg daarop bericht hem te halen en hij kreeg een bril mee met gewoon glas, doch toen hij 93 was las hij nog een brief zonder bril. Wat zou hij niet gekund hebben als hij die kuur had volbracht?

Moeder begon gestadig af te takelen, ze was versleten. Lag op het laatst niet meer in de bedstee, doch in een ledikant in de kamer. O ja, we zagen het allen wel aankomen en op een zaterdagmorgen kregen we bericht dat het einde nabij was. We zijn er die dag zoveel mogelijk gebleven, ze wou telkens iets zeggen, doch we begrepen het niet. Later wel, dat was of we goed voor vader zouden wezen. De zondagmorgen was ze overleden. Dat gaf ons allemaal wel een schok, voor vader vooral, die zei op de dag van de begrafenis: "Met 14 dagen ben ik weer bij je hoor vrouw. "

Dit kwam wel heel anders uit.

Hun 60 jarig huwelijksfeest hebben ze tijdens hun verblijf in Gertrudis met de familie nog in goede gezondheid gevierd. Ook haar 90e verjaardag, doch op 11 november 1956 kwam het einde.

Vader was toen echt de kluts kwijt. Ja, hij ging wel geregeld naar Cato te aardappelen schillen en houthakken en hij tuinierde nog wel, maar alles werd gaandeweg minder. Zondags na de kerk gingen wij en Seakle met een paar kleine kinderen bij hem op de koffie, dat was hem alles. Vooral die kinderen. Toen ik niet meer werkte ging ik een paar maal in de week naar hem toe en als je dan maar moppen wist van vroeger dan was het goed, maar zonder moppen duurde een halfuur lang hoor.

Zes jaar later, ook in november kwam een einde op 95 jarige leeftijd, doch die laatste paar jaar had echt niet veel meer met leven te maken. Nee, het was de laatste tijd feitelijk een plantenleven en toen hij op een zondagavond eindelijk de laatste adem uitblies, kon men niet anders zeggen als: "Goddank, het is afgelopen".

Een woord van dank aan de zusters van J.M.J. is hierbij meen ik wel op zijn plaats voor de liefdevolle verpleging die onze ouders hun laatste jaren van hun hebben gekregen. Ze zijn er zelf ook altijd erg dankbaar voor geweest.

Hiermee is een einde gekomen aan het leven van twee eenvoudige werkzame mensen, die over het algemeen heel gelukkig en nuttig zijn geweest voor én zelf én hun medemensen.

Einde.

Hun dankbare zoon Age.


In digitale vorm beschikbaar gesteld door Ineke Cornelissen.